Indirecte rede in mededelende zinnen met decir en synoniemen (afirmar, contar, explicar, e.a.)
Opmerking vooraf: in al deze constructies is de context bepalend voor het gebruik van de tijden.
| directe rede | indirecte rede | 
| 
 presente ‘Soy médico.’ (Ik ben dokter.)  | 
 presente El hombre dice que es médico. (De man zegt dat hij dokter is.) 
  | 
| 
 presente ‘Soy médico.’ (Ik ben dokter.) 
  | 
 imperfecto El hombre dijo que era médico. (De man zei dat hij dokter was.)  | 
| 
 imperfecto ‘La habitación era grande.’ (De kamer was groot.)  | 
 imperfecto Dijo/decía que la habitación era grande. (Hij/zij/u zei dat de kamer groot was.) 
  | 
| 
 indefinido ‘Trabajé en Inglaterra.’ (Ik werkte in Engeland.)  | 
 indefinido/pluscuamperfecto Dijo/decía que trabajó en Inglaterra. (Hij/zij/u zei dat hij/zij/u in Engeland werkte.) Dijo/decía que había trabajado en Inglaterra. (Hij/zij/u zei dat hij/zij/u in Engeland had gewerkt.) 
  | 
| 
 presente perfecto ‘He llegado tarde.’ (Ik ben laat aangekomen.)  | 
 indefinido/pluscuamperfecto Dijo/decía que llegó tarde. (Hij/zij/u zei dat hij/zij/u laat aankwam.) Dijo/decía que había llegado tarde. (Hij/zij/u zei dat hij/zij/u laat was aangekomen.) 
  | 
| 
 pluscuamperfecto ‘Nati había perdido el libro.’ (Nati had het boek verloren.)  | 
 pluscuamperfecto Dijo/decía que Nati había perdido el libro. (Hij/zij/u zei dat Nati het boek verloren was.)  | 
| 
 futuro ‘Mi hermana vendrá a la escuela.’ (Mijn zus zal naar de school komen.) 
  | 
 condicional Dijo/decía que su hermana vendría a la escuela. (Hij/zij/u zei dat zijn/haar/uw zus naar de school zou komen.) 
  | 
| 
 futuro compuesto ‘Para septiembre habré encontrado un piso.’ (Tegen september zal ik een appartement gevonden hebben.)  | 
 condicional compuesto Dijo/decía que para septiembre habría encontrado un piso. (Hij/zij/u zei dat u tegen september een appartement zou gevonden hebben.)  | 
| 
 presente de subjuntivo 'Cuando vuelvas te sorprenderás.' (Wanneer je terugkomt zal je verwonderd zijn.)  | 
 imperfecto de subjuntivo Dijo/decía que cuando volviera me sorprendería. (Hij/zij/u zei dat wanneer ik terugkwam, ik verwonderd zou zijn.)  | 
| 
 imperativo ‘Escribe a tu abuela.’ (Schrijf naar je oma. )  | 
 presente/imperfecto de subjuntivo Dice que escriba a mi abuela. (Hij/zij/u zegt dat ik naar mijn oma moet schrijven.) Dijo/decía que escribiera a mi abuela. (Hij/zij/u zei dat ik naar mijn oma moest schrijven.)  | 
Opmerking: indirecte rede in vragende zinnen met preguntar
Vragen met vragende voornaamwoorden behouden het geschreven accent.
| directe rede | indirecte rede | 
| 
 '¿Qué prefieres?’ (Wat verkies je?)  | 
 Mamá me pregunta qué prefiero. (Mama vraagt me wat ik verkies.) 
  | 
| 
 '¿Dónde trabajas?' (Waar werk je? ) 
  | 
 Juan me pregunta dónde trabajo. (Juan vraagt me waar ik werk.) 
  | 
Vragen zonder vragende voornaamwoorden krijgen het voegwoord si.
| directe rede | indirecte rede | 
| 
 ‘¿Comemos algo dulce?’ (Eten we iets zoets?)  | 
 Mi hijo pregunta si comemos algo dulce? (Mijn zoon vraagt me of we iets zoets eten.) 
  | 
| 
 ‘¿Te gusta Madrid?’ (Bevalt Madrid je?) 
  | 
 El profe pregunta si me gusta Madrid. (De leraar vraagt of Madrid me bevalt.) 
  | 
Andere aanpassingen
In de indirecte rede kunnen niet alleen de werkwoorden veranderen maar ook andere elementen uit de zin, zoals de voornaamwoorden, de tijdsbepalingen, woordenschat, …