MOB-versie | Naar grote versie



ser, estar, hay

Het werkwoord ‘zijn’ kan in het Spaans worden vertaald met ser, estar of hay.

 

1. ergens zijn, zich bevinden: estar of hay

 

Als het onderwerp bepaald is, gebruik je ‘estar’.

  • Ramona está en la cocina.
    (Ramona is (bevindt zich) in de keuken.)
  • Nosotros estamos en la terraza.
    (Wij zijn (bevinden ons) op het terras.)

 

Als het onderwerp onbepaald is, gebruik je ‘hay’.

‘Hay’ is in het Nederlands: ‘er is/zijn’, ‘er ligt/liggen’, ‘er staat/staan’ , etc. Ezelsbruggetje: als je in de Nederlandse zin 'er' kunt plaatsen, dan moet je in het Spaans 'hay' gebruiken voor de vertaling van 'er is, er zijn'.

  • Hay problemas en el trabajo.
    (Er zijn problemen op het werk.)
  • Hay alguien en el jardín.
    (Er is iemand in de tuin.)

Uitzondering: Er was eens ... (in sprookjes) = Érase una vez ...

 

NB

De infinitief van hay is haber. Deze infinitief wordt gebruikt na een hulpwerkwoord. Het hulpwerkwoord blijft dan altijd enkelvoud

  • Suele haber 25 alumnos en la clase.
    (Er zitten gewoonlijk 25 leerlingen in de klas.)
  • Puede haber una pantalla en la otra sala.
    (Er kan een scherm staan in de andere zaal.)
  • Tiene que haber una salida por aquí.
    (Er moet hier ergens een uitgang zijn.)

 

2. plaatsvinden, gebeuren: ser of hay

  • La fiesta es en casa de Paco.
    (Het feest is (vindt plaats) bij Paco thuis.)
  • No hay clases hoy.
    (Er zijn geen lessen vandaag.)

Vaste uitdrukking:

We zijn met z'n vieren, vijven etc. = Somos cuatro, cinco etc.

 


3. 'Zijn' als koppelwerkwoord

 

Ser + een zelfstandig naamwoord

  • Ese chico es mi hermano.
    (Die jongen is mijn broer.)
  • Carmen es enfermera.
    (Carmen is verpleegkundige.)
  • Somos cinco en casa.
    (We zijn met z'n vijven thuis.)

 

Ser/estar met een bijvoeglijk naamwoord.

 

Als het biivoeglijk naamwoord een eigenschap aangeeft die door de spreker als kenmerkend / blijvend wordt gezien, gebruik je ser.

Als het gaat om een (voorbijgaande) toestand, een afwijking van de norm, gebruik je estar.

 

ser

(kenmerkend, karakteristiek)

estar

(tijdelijk, voorbijgaand)

Enrique es muy simpático. Enrique está contento.
Mi coche es caro. Mi coche está roto.
La leche es blanca. La leche está caliente.

 

 

4. ‘Zijn’ als hulpwerkwoord

 

Estar + gerundio: ‘aan het .... zijn’

  • ¿Qué estás haciendo?
    (Wat ben je aan het doen?)
  • Carmen está hablando.
    (Carmen is aan het praten.)

 

Estar + voltooid deelwoord

Je beschrijft een toestand na een voorafgaande handeling. Je kunt er vaak ‘geworden’, ‘gegaan’ of 'gedaan' achter denken. Het voltooid deelwoord krijgt een uitgang zoals bij bijvoeglijke naamwoorden.

  • Mi ordenador está estropeado.
    (Mijn computer is kapot (gegaan).)
  • Las ventanas están cerradas.
    (De ramen zijn dicht (gedaan).)
  • La factura está pagada.
    (De factuur is betaald (geworden).)

4.    Overig gebruik van 'zijn'

 

Ser de + bezit, oorsprong, materiaal

  • Los calcetines son de Rico.
    (De sokken zijn van Rico.)
  • Máxima es de Argentina.
    (Máxima komt uit Argentinië.
    )
  • Mis zapatos son de cuero.
    (Mijn schoenen zijn van leer.)

Estar de + functie (tijdelijk werken als)

  • Paco está de reponedor en Eroski.
    (Paco werkt als vakkenvuller bij Eroski.)

Estar de + een tijdelijke activiteit

  • Mara está de viaje (de excursión, de vacaciones).
    (Mara is op reis (op excursie, op vakantie).)

Ser para = zijn voor, dienen voor

  • Este regalo es para mi mujer.
    (Dit cadeau is voor mijn vrouw.)
  • Este botón es para guardar.
    (Deze toets (knop) dient voor het opslaan.)

Ser + tijd

  • Son las tres.
    (Het is drie uur.)
  • Es un poco tarde.
    (Het is een beetje laat.)
  • Hoy es domingo.
    (Vandaag is het zondag.
  • Ya es hora de ir a la cama.
    (Het is tijd om naar bed te gaan.)

 

5.    Enkele eigenaardigheden

 

Soms verandert de betekenis door een woord met 'ser' of 'estar' te combineren:

 

ser estar
ser bueno = goed(aardig) zijn

estar bien = het goed maken (goedgemutst, gezond zijn)

ser malo = slecht zijn

estar malo = ziek, vies zijn

estar mal = het slecht maken (slechtgemutst)

ser claro = licht zijn (een kamer) estar claro = duidelijk zijn
ser aburrido = saai zijn estar aburrido = verveeld zijn
ser atento = attent zijn estar atento = opletten
ser guapo = knap zijn estar guapo = er knap uitzien
ser listo = slim zijn estar listo = klaar zijn
ser rico = rijk zijn estar rico = lekker zijn
ser vivo = levendig zijn estar vivo = levend zijn
ser consciente = bewust zijn estar consciente = bij kennis zijn
ser verde = groen zijn estar verde = onervaren zijn
ser delicado = breekbaar zijn

estar delicado = (tijdelijk een broze

gezondheid hebben)

ser abierto = extravert zijn estar abierto = geopend zijn
ser cerrado = introvert zijn estar cerrado = dicht zijn
ser alegre - vrolijk van aard zijn estar alegre = aangeschoten zijn
ser católico = katholiek zijn no estar muy católico = niet in orde zijn
ser rico = rijk zijn estar rico = lekker zijn
ser feliz = gelukkig zijn estar feliz = ergens blij mee zijn

 

 

De volgende woorden kunnen met 'ser' of 'estar' worden gecombineerd, zonder dat er een groot betekenisverschil is. Door 'estar' te gebruiken wordt een kleine nuance gegeven: de situatie is misschien tijdelijk.

 

ser/estar calvo = kaal zijn

ser/estar casado = getrouwd zijn

ser/estar soltero = vrijgezel zijn

ser/estar viudo = weduwnaar zijn

ser/estar divorciado = gescheiden zijn

ser/estar cortés = beleefd zijn







Help | Contact  |  Instellingen  |  


Beter Spellen Beter Rekenen NU Beter Engels NU Beter Duits NU Beter Frans NU Beter Spaans Beter Bijbel



Martin van Toll Producties
in samenwerking met
Fundgrube Deutsch