14839 actieve gebruikers Inloggen bestaande gebruiker Aanmelden nieuwe gebruiker Naar mobiele versie |
||||
Indirecte rede in mededelende zinnen met decir en synoniemen (afirmar, contar, explicar, e.a.)
Opmerking vooraf: in al deze constructies is de context bepalend voor het gebruik van de tijden.
directe rede | indirecte rede |
presente ‘Soy médico.’ (Ik ben dokter.) |
presente El hombre dice que es médico. (De man zegt dat hij dokter is.)
|
presente ‘Soy médico.’ (Ik ben dokter.)
|
imperfecto El hombre dijo que era médico. (De man zei dat hij dokter was.) |
imperfecto ‘La habitación era grande.’ (De kamer was groot.) |
imperfecto Dijo/decía que la habitación era grande. (Hij/zij/u zei dat de kamer groot was.)
|
indefinido ‘Trabajé en Inglaterra.’ (Ik werkte in Engeland.) |
indefinido/pluscuamperfecto Dijo/decía que trabajó en Inglaterra. (Hij/zij/u zei dat hij/zij/u in Engeland werkte.) Dijo/decía que había trabajado en Inglaterra. (Hij/zij/u zei dat hij/zij/u in Engeland had gewerkt.)
|
presente perfecto ‘He llegado tarde.’ (Ik ben laat aangekomen.) |
indefinido/pluscuamperfecto Dijo/decía que llegó tarde. (Hij/zij/u zei dat hij/zij/u laat aankwam.) Dijo/decía que había llegado tarde. (Hij/zij/u zei dat hij/zij/u laat was aangekomen.)
|
pluscuamperfecto ‘Nati había perdido el libro.’ (Nati had het boek verloren.) |
pluscuamperfecto Dijo/decía que Nati había perdido el libro. (Hij/zij/u zei dat Nati het boek verloren was.) |
futuro ‘Mi hermana vendrá a la escuela.’ (Mijn zus zal naar de school komen.)
|
condicional Dijo/decía que su hermana vendría a la escuela. (Hij/zij/u zei dat zijn/haar/uw zus naar de school zou komen.)
|
futuro compuesto ‘Para septiembre habré encontrado un piso.’ (Tegen september zal ik een appartement gevonden hebben.) |
condicional compuesto Dijo/decía que para septiembre habría encontrado un piso. (Hij/zij/u zei dat u tegen september een appartement zou gevonden hebben.) |
presente de subjuntivo 'Cuando vuelvas te sorprenderás.' (Wanneer je terugkomt zal je verwonderd zijn.) |
imperfecto de subjuntivo Dijo/decía que cuando volviera me sorprendería. (Hij/zij/u zei dat wanneer ik terugkwam, ik verwonderd zou zijn.) |
imperativo ‘Escribe a tu abuela.’ (Schrijf naar je oma. ) |
presente/imperfecto de subjuntivo Dice que escriba a mi abuela. (Hij/zij/u zegt dat ik naar mijn oma moet schrijven.) Dijo/decía que escribiera a mi abuela. (Hij/zij/u zei dat ik naar mijn oma moest schrijven.) |
Opmerking: indirecte rede in vragende zinnen met preguntar
Vragen met vragende voornaamwoorden behouden het geschreven accent.
directe rede | indirecte rede |
'¿Qué prefieres?’ (Wat verkies je?) |
Mamá me pregunta qué prefiero. (Mama vraagt me wat ik verkies.)
|
'¿Dónde trabajas?' (Waar werk je? )
|
Juan me pregunta dónde trabajo. (Juan vraagt me waar ik werk.)
|
Vragen zonder vragende voornaamwoorden krijgen het voegwoord si.
directe rede | indirecte rede |
‘¿Comemos algo dulce?’ (Eten we iets zoets?) |
Mi hijo pregunta si comemos algo dulce? (Mijn zoon vraagt me of we iets zoets eten.)
|
‘¿Te gusta Madrid?’ (Bevalt Madrid je?)
|
El profe pregunta si me gusta Madrid. (De leraar vraagt of Madrid me bevalt.)
|
Andere aanpassingen
In de indirecte rede kunnen niet alleen de werkwoorden veranderen maar ook andere elementen uit de zin, zoals de voornaamwoorden, de tijdsbepalingen, woordenschat, …
© 2019 - NU Beter Spaans is een initiatief van Martin van Toll Producties in samenwerking met de redactie van NU Beter Spaans |