spreekwoorden
- A caminar se aprende andando.
(Al doende leert men.)
- A la cama no te irás, sin saber una cosa más.
(Nieuwe dingen leren is een must.)
- Las cosas claras y el chocolate espeso.
(Een kat een kat noemen.)
- A la tercera va la vencida.
(Derde keer is scheepsrecht.)
- A caballo regalado no se le mira el diente.
(Een gegeven paard kijk je niet in de bek.)
- A la ocasión la pintan calva.
(Een gemiste kans keert niet weer.)
- A lo hecho, pecho.
(Gedane zaken nemen geen keer.)
- ¡A mal tiempo, buena cara!
(Kop op!)
- A nadie le amarga un dulce.
(Iedereen kan wel wat geluk gebruiken.)
- ¡A otro perro con ese hueso!
(Maak dat de kat wijs!)
A río revuelto, ganancia de pescadores.
(In troebel water is het goed vissen vangen.)
- Al buen callar llaman Sancho.
(Spreken is zilver, zwijgen is goud.)
- Al pan, pan, al vino, vino.
(Duidelijke taal spreken.)
- Antes de que te cases, mira lo que haces.
(Bezint eer je begint.)
- Antes es la obligación que la vocación.
(Eerst de plichten en dan het genot.)
- Borrón y cuenta nueva.
(Zand erover!)
- Cada cosa en su tiempo y los nabos en Adviento.
(Alles op zijn tijd.)
- Cada oveja con su pareja.
(Op ieder potje past een deksel.)
- Con hambre/ a buen hambre no hay pan duro.
(Honger is de beste kok/saus.)
- Cuando el gato no está, bailan los ratones.
(Als de kat van huis is, dansen de muizen.)
- De perdidos, al rio.
(We hebben niets meer de verliezen.)
- De tal palo, tal astilla.
(Zo vader, zo zoon.)
- Del dicho al hecho hay mucho trecho.
(Zeggen en doen zijn twee.)
- Desafortunado en el juego, afortunado en amores.
(Ongelukkig in het spel, gelukkig in de liefde.)
- Dime con quién andas y te diré quién eres.
(Je leert iemand beter kennen als je ziet wie zijn vrienden zijn.)
- Donde no hay mata, no hay patata.
(Als je niet investeert, bereik je niets.)
- Donde comen tres, comen cuatro.
(Waar drie mensen eten, kunnen er ook vier eten.)
- El amor es ciego.
(Liefde maakt blind.)
- El ejercicio hace maestro.
(Oefening baart kunst.)
- El mejor escribano echa un borrón.
(De beste breister laat wel eens een steek vallen.)
- El mundo es un pañuelo.
(Wat is de wereld toch klein!)
- El que no se arriesga, no cruza el río.
(Wie niet waagt, die niet wint.)
- El pescado/huésped y las visitas a los tres días/después de tres días huelen mal.
(Visite en vis blijven drie dagen fris.)
- El papel lo aguanta todo.
(Papier is geduldig.)
- En abril, aguas mil.
(April doet wat hij wil; maartse grillen, aprilse buien.)
- En el país de los ciegos el tuerto es rey.
(In het land der blinden is éénoog koning.)
- En gustos y colores, no discuten los doctores.
(Over smaak valt niet te twisten. )
- En la variedad está el gusto.
(Verandering van spijs doet eten.)
- En los números está la fuerza.
(Vele handen maken licht werk.)
- Es sordo como una tapia.
(Hij is stokdoof.)
- En todas partes cuecen habas.
(Het is overal hetzelfde. Het is altijd wat.)
- Genio y figura, hasta la sepultura.
(De vos verliest zijn haren maar niet zijn streken.)
- Hacer de tripas corazón.
(Zijn moed bijeenrapen.)
- Hogar, dulce hogar.
(Oost west, thuis best.)
- Hombre enfermo, hombre eterno.
(Krakende wagens lopen het langst.)
- Hoy por ti, mañana por mí.
(Wij hebben elkaar nodig en ik heb dit graag voor jou gedaan!)
- Las apariencias engañan.
(Schijn bedriegt.)
- La mancha de la mora con otra verde se quita.
- (Je bekomt het best van een verloren liefde door een nieuwe liefde.)
- La paciencia es la madre de la ciencia.
(Geduld is de metgezel van wijsheid.)
- La unión hace la fuerza.
(Eendracht maakt macht.)
- Las cosas claras y el chocolate espeso.
(Een kat een kat noemen.)
- Las cosas de palacio van despacio.
(Ambachtelijke molens draaien langzaam bedriegt.)
- Donde no hay mata, no hay patata.
(Als je niet investeert, bereik je niets.)
- Las paredes tienen oídos.
(De muren hebben oren.)
- Llueve sobre mojado.
(Een ongeluk komt nooit alleen.)
- Lo barato sale caro.
(Goedkoop is duurkoop.)
- Lo bueno, cuando breve, dos veces bueno.
(Wat goed is en kort, is dubbel zo goed.)
- Lo que la naturaleza no da, Salamanca no lo presta.
(Wat de natuur niet geeft, leent Salamanca niet.)
- Lo que no mata, engorda.
(Wat niet doodt, maakt sterker.)
- Lo prometido es deuda.
(Belofte maakt schuld.)
- Los trapos sucios se lavan en casa.
- (Vuile was hoor je niet buiten te hangen.)
- Madrid: nueve meses de invierno y tres de infierno.
(In Madrid is het altijd ofwel snikheet, ofwel berekoud.)
- Mal de muchos, consuelo de tontos.
(Het lijden van anderen maakt jouw pijn niet draaglijker.)
- Más moscas se cazan con miel que con vinagre.
(Je bereikt meer als je het vriendelijk aanpakt.)
- Más vale maña que fuerza.
(Wie niet sterk is, moet slim zijn.)
- Más vale pájaro en mano que cien(to) volando.
(Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht.)
- Más vale tarde que nunca.
(Beter laat dan nooit.)
- Más vale un 'toma' que dos 'te daré'.
(Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht.)
- Más ven cuatro ojos que dos.
(Twee ogen zien meer dan één.)
- Mucho ruido y pocas nueces.
(Veel geschreeuw en weinig wol.)
- Muerto el perro, se acabó la rabia.
(Dode honden bijten niet.)
- No dejes para mañana lo que puedas hacer hoy.
(Stel niet uit tot morgen wat je heden doen kunt.)
- No hay mal que cien años dure.
(Eind goed, al goed.)
- No hay mal que por bien no venga.
(Geen ongeluk zo groot of er is wel wat geluk bij.)
- No hay rosa(s) sin espinas.
(Er zijn geen rozen zonder doornen.)
- Ojos que no ven, corazón que no siente.
(Uit het oog, uit het hart./Wat niet weet, niet deert.)
- Perro ladrador, poco mordedor. Perro que ladra no muerde.
(Blaffende honden bijten niet.)
- Poner el zorro al cuidado de las gallinas.
(De kat bij de melk zetten. De kat op het spek binden.)
- Por dinero baila el perro.
(Voor geld is alles te koop.)
- Por la calle del 'ya voy' se va a la casa del 'nunca'.
(Langs de straat van 'straks' ga je naar het huis van 'nooit'.)
- Pueblo pequeño, infierno grande.
(Hoe kleiner het dorp, hoe groter de hel.)
- Quien fue a Sevilla, perdió su silla.
(Opgestaan is plaats vergaan.)
- Quien presta a un amigo, compra un enemigo.
(Wie een vriend leent, maant zijn vijand.)
- Quien no ha visto Sevilla, no ha visto maravilla.
(Wie Sevilla niet gezien heeft, heeft nog nooit een wonder gezien.)
- Quien pega primero, pega dos veces.
(De aanval is de beste verdediging.)
- Quien roba una vez, ladrón.
(Eens een dief, altijd een dief.)
- Sobre gustos no hay nada escrito.
(Over smaak valt niet te twisten.)
- Tal/cual padre, tal hijo.
(Zo vader, zo zoon.)
- Tememos lo que desconocemos.
(We zijn bang voor het onbekende.)
- Todavía no está la rata debajo de la lata.
(De strijd is nog niet gestreden.)
- De noche, todos los gatos son pardos.
('s Nachts zijn alle koeien zwart.)
- Una golondrina no hace verano.
(Eén zwaluw maakt nog geen zomer.)
- Vale más la salsa que los caracoles.
(Het sop is de kool niet waard.)
MENU:
Help |
Contact |
Instellingen |
Martin van Toll Producties
in samenwerking met