Cada mañana (hoor ik) ........ el trino de los pájaros.
Iedere ochtend hoor ik het getjilp van de vogels.
oír = horen
Presente: oigo, oyes, oye, oímos, oís, oyen
De vormen oico, oyo, oio zijn onjuist.
¿Puedes volver (later) ........ ?
más tarde = later
menos temprano = minder vroeg
muy tarde = erg laat
tan temprano = zo vroeg
(Santi telt van nul tot tien.)
Santi cuenta de ........ a diez.
cero = nul
contar (ue) = tellen; vertellen
nulo, -a = nietig, nul, ongeldig
De schrijfwijze zero komt in het Spaans niet voor.
Welk antwoord past bij de vraag:
¿A qué se dedica Mario?
¿A qué se dedica? = Wat doet hij/zij/u? (werk/studie)
músico = musicus
hablar español = Spaans spreken
pintar muy bien = erg goed schilderen
tener dieciocho años = achttien jaar zijn