(Ken jij) ........ a Álvaro? Es mi compañero de trabajo.
conocer a una persona = iemand kennen, leren kennen
poder (ue) = kunnen; in staat zijn; mogen
saber = weten, kunnen, de kunst verstaan
Vamos (de hele dag) ........ al parque de atracciones.
el día = de dag
todo el día = de hele dag
De andere combinaties zijn niet correct.
- ¿A qué hora llega el autobús?
- (Om tien voor half negen.) ........
om tien voor half negen, om twintig over acht = a las ocho y veinte
De andere combinaties zijn niet correct.
(Ik heb een tandenborstel nodig.)
Necesito ........ de dientes.
cepillo (de dientes) = (tanden)borstel
brocha = kwast
escoba = bezem
palillo (de dientes) = (tanden)stoker