Tú, Mario, ¿(kun je) ........ hablar hoy con tu madre?
Zeg Mario, kun je vandaag met je moeder praten?
poder (ue) = kunnen
puedo = ik kan
puede = hij, zij kan, u kunt
podéis = jullie kunnen
Eugenio se va de vacaciones (voor het eerst) ........ en diez años.
por primera vez = voor de eerste keer, voor het eerst
como primero, -a = als eerste
en primer lugar = op de eerste plaats
primeramente, primero = eerst
(Ik kom je opzoeken in de maand oktober.)
Voy a verte en el ........ .
(Zit er knoflook in de soep?)
¿La sopa ........ ajo?
llevar = (voor gerechten) erin zitten, bevatten
De werkwoorden comprende, incluye, porta zijn hier niet van toepassing.