Voorzetsels | a, de, para/por, bij, sinds
het voorzetsel a
Het voorzetsel 'a' heeft verschillende functies en betekenissen.
a = aan als meewerkend voorwerp
Het voorzetsel a wordt gebruikt als meewerkend voorwerp met de betekenis aan (of blijft onvertaald).
- Debemos dar las tareas al profesor.
(We moeten de opdrachten aan de leraar geven.)
- A Mónica no le interesa el fútbol.
(Voetbal interesseert Mónica niet.)
a voor een lijdend voorwerp
In een aantal gevallen dient a om een lijdend voorwerp aan te duiden. Er is dan sprake van verwijzing naar bepaalde personen, eigennamen, groepen personen, dieren.
- ¿Conoces a la mujer de Mario?
(Ken je de vrouw van Mario?)
- ¿A quién busca usted?
(Wie zoekt u?)
N.B. Geen a wordt gebruikt als het werkwoord vergezeld gaat van een lijdend én een meewerkend voorwerp (behalve wanneer een van beide een persoonsnaam is, dan blijft het gebruik van a gehandhaafd):
- La chica nos presentó su amigo.
(Het meisje stelde ons haar vriend voor.)
a = aan, naar, in, bij
- el vuelo a Málaga
(de vlucht naar Málaga)
- El tren llega a Amsterdam.
(De trein komt in Amsterdam aan.)
- Vamos de vacaciones a España.
(We gaan op vakantie naar Spanje.)
- a la entrada del túnel
(bij de ingang/bij het binnengaan van de tunnel)
- a la mesa
(aan tafel)
a = tot (in combinatie met de)
- de Barcelona a Madrid
(van Barcelona naar Madrid)
- de diez a doce
(van tien tot twaalf)
a = op
- bacalao a la vizcaína
(kabeljauw op zijn Baskisch)
- a los ochenta años
(op tachtigjarige leeftijd)
a = om (van tijd)
- a las tres de la tarde
(om drie uur 's middags)
- a medianoche
(om middernacht)
a = om (van doel, bij werkwoorden van beweging)
- He venido a decirte la verdad.
(Ik ben gekomen om je de waarheid te zeggen.)
- El turista vuelve al hotel a buscar su equipaje.
(De toerist gaat terug naar het hotel om zijn bagage te halen.)
a = na, later
- A los dos días desaperecieron las golondrinas.
(Na twee dagen verdwenen de zwaluwen.)
- Al año siguiente volvieron.
(Een jaar later keerden zij terug.)
- Al bajar del tren perdí mi billete.
(Bij het uitstappen uit de trein verloor ik mijn kaartje.)
a = te
- Vamos a pie. (We gaan te voet)
- Los jinetes montan a caballo. (De ruiters gaan te paard.)
a = voor
- ¡Atención a los camiones!
(Kijk uit voor vrachtwagens!)
het voorzetsel 'de'
Het voorzetsel de wordt in het Spaans vaak gebruikt, waar het Nederlands een ander voorzetsel of een andere constructie gebruikt.
Voorbeelden:
- el cine de la plaza
(de bioscoop op het plein)
- la fábrica de coches
(de autofabriek)
- la chica del bolso negro
(het meisje met de zwarte tas)
- una taza de chocolate
(een kop chocolademelk)
- tres millones de habitantes
(drie miljoen inwoners)
- un cartón de leche
(een pak melk)
- vestido de negro
(in het zwart gekleed)
- ir/estar de vacaciones, excursión, viaje
(op vakantie, excursie, reis gaan/zijn)
het voorzetsel 'en'
en = in, op, te
- en el bolso
(in de tas)
- en la mesa
(op de tafel)
- en lunes
(op een maandag)
- en diez minutos
(over tien minuten)
- en verano
(in de zomer)
- en la isla
(op het eiland)
- en Madrid
(te Madrid)
en + gerundio = zodra
- en oyendo el ruido
(zodra hij het lawaai hoorde)
verschillen in gebruik tussen 'para' en 'por'
para = naar
- el avión para Madrid
(het vliegtuig naar Madrid)
- Mañana saldremos para México.
(Morgen zullen we naar Mexico vertrekken.)
para = met, tot, voor (van tijd)
- para la fiesta de Reyes
(met het feest van Driekoningen)
- Vengo aquí para un mes.
(Ik kom hier voor een maand.)
para = voor, bestemd voor, om te
- ¿Para quién es este té?
(Voor wie is deze thee?)
- Un bolígrafo es para escribir.
(een balpen is om te schrijven.)
para = in vergelijking met
- Elisa es muy alta para su edad.
(Elisa is erg groot voor haar leeftijd/in vergelijking met anderen van haar leeftijd.)
por = door, via, in
- Hay que ir por la calle de Alcalá a Cibeles.
(Je moet via de Alcalástraat naar Cibeles gaan.)
- El camarero pasa por entre las mesas.
(De ober gaat tussen de tafels door.)
- El camino de Santiago pasa por León.
(De weg naar Santiago gaat door León.)
- El barco pasa por debajo del puente.
(De boot gaat onder de brug door.)
por = gedurende
- Estuvieron aquí por un año.
(Ze waren hier gedurende een jaar.)
por = wegens
- Cerrado por vacaciones.
- (Gesloten wegens vakantie.)
por = voor (in ruil voor, in plaats van)
- Se venden las entradas por ochenta euros.
(De kaartjes worden verkocht voor 80 euro.)
- Me han tomado por otra persona.
(Men hield mij voor iemand anders.)
- Aquí se pagan dos euros por una bebida.
(Hier betaal je twee euro voor een drankje.)
por = door (bij lijdende vorm)
- El premio fue entregado por la ministra.
(De prijs werd uitgereikt door de minister.)
por = voor (gebruikt als er sprake is van een gevoel van sympathie of liefde)
- Por ti, lo haría todo.
(Voor jou zou ik alles doen.)
- Chelo está loca por Gabriel.
(Chelo is dolverliefd op Gabriel.)
por + infinitief = omdat
- Por estar enfermo, no pude venir.
(Omdat ik ziek was, kon ik niet komen.)
voorzetsels die 'bij' betekenen
- (Nuria woont bij haar ouders.)
Nuria vive con sus padres.
- (Hij wacht op je bij de loketten.)
Te espera donde las taquillas.
- (Paco werkt nu bij een baas.)
Paco trabaja ahora con un patrón.
- (Dit is een gewoonte bij zigeuners.)
Esto es una costumbre entre los gitanos.
- (Bij het vallen van de avond keerden we terug naar huis.)
Al atardecer volvimos a casa.
- (Mag ik bij je komen zitten?)
¿Me puedo sentar contigo?
- (Wat wil je drinken bij het eten?)
¿Qué quieres beber con la comida?
N.B.
Het Spaans gebruikt geen voorzetsel in bijv. 'op maandag'
- (op maandag, 's maandags)
los lunes
Voorzetsels bij vervoermiddelen
met de bus
met de fiets
met de trein
met de auto
met de boot
met het vliegtuig
|
en autobús
en bicicleta
en tren
en coche
en barco
en avión
|
te voet |
a pie |
te paard |
a caballo |
voorzetsels en kloktijden
Zie ook de pagina klok.
- ¿A qué hora empiezas hoy?
(Hoe laat begin je vandaag?)
- Empiezo a las nueve.
(Ik begin om negen uur.)
- Trabajo de nueve a cinco.
(Ik werk van 9 tot 5 uur.)
- Trabajo desde las nueve hasta las cinco.
(Ik werk van negen tot vijf.)
- El tren no sale hasta las diez.
(De trein vertrekt pas om 10 uur.)
voorzetsels en data
Zie ook de pagina data.
- ¿Qué fecha es hoy?
(Welke dag is het vandaag?)
- ¿A cuántos estamos?
(Welke datum is het vandaag?)
- Estamos a ocho de enero.
(Het is vandaag acht januari.)
sinds/vanaf/ ... geleden
desde (tijd/plaats) = sinds (vast moment), vanaf (vaste plek)
- desde ayer
(sinds gisteren)
- desde aquí
(vanaf hier)
hace = (tijdslengte) + geleden
- Me casé hace dos años.
(Ik trouwde twee jaar geleden.)
(desde) hace = sinds + tijdslengte
- Desde hace dos años Paco no fuma.
(Paco rookt al twee jaar niet meer.)
- Hace dos años que Paco no fuma.
(Paco rookt al twee jaar niet meer.)
- No había visto a mi amiga desde hacía dos años.
(Ik had mijn vriendin al sedert twee jaar niet meer gezien.)
desde principios, mediados, finales de = vanaf begin, halverwege, eind (maand)
- Desde principios de agosto trabajo en esta oficina.
(Vanaf begin augustus werk ik op dit kantoor.)
NB
sinds (gevolgd door een werkwoord) = desde que
- Desde que Aitor juega con nosotros, ganamos más partidos.
(Sinds Aitor met ons meespeelt, winnen we meer wedstrijden.)
pas (sinds)
- Solo hace un cuarto de hora que estoy aquí.
(Ik ben hier pas een kwartier.)