El orden de palabras
Woordvolgorde
Weglating van het onderwerp
Persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp van de persoonsvorm van het werkwoord worden niet gebruikt in het Spaans tenzij deze de nadruk krijgen:
¿Vienes a la fiesta?
(Kom je naar het feest?)
Het persoonlijk voornaamwoord usted(es) wordt dikwijls wel gebruikt, ook als het geen nadruk heeft. Het komt dan vaak na de persoonsvorm te staan.
Tiene usted razón.
(U heeft gelijk.)
No voor de persoonsvorm
De ontkenning no staat als regel vóór de persoonsvorm, eventueel hiervan gescheiden door onbeklemtoonde persoonlijke voornaamwoorden.
Ontkennende woorden als nunca, nadie, nada, ninguno, apenas, jamás, ni en tampoco kunnen vóór de persoonsvorm worden geplaatst. Als ze achter de persoonsvorm staan, is dat in combinatie met no vóór de persoonsvorm.
Of het onderwerp voor of achter de persoonsvorm komt, is afhankelijk van de vraag of het al dan niet bekend is binnen de context. Dit wil zeggen of de persoon of zaak al eerder ter sprake kwam of niet:
¿Qué está haciendo Pedro?
(Wat is Pedro aan het doen?)
In het antwoord is Pedro bekend. Het onderwerp staat dan vóór het werkwoord.
In het antwoord op deze vraag is Rosa nog niet geïntroduceerd. Zij staat na de persoonsvorm.
Sommige werkwoorden dienen juist om een nieuw onderwerp te introduceren: aparecer, presentarse, llamar etc. Het onderwerp komt na het werkwoord.
Als in het Nederlands de zin begint met een bijwoordelijke bepaling, komt het onderwerp na het werkwoord te staan. In het Spaans kan in dergelijke gevallen het onderwerp aan het werkwoord voorafgaan.
Anders dan in het Nederlands kan in het Spaans aan het begin van een zin een aantal bijwoordelijke bepalingen achter elkaar staan:
Plaats van het onderwerp in vraagzinnen
Als regel volgt het onderwerp na de persoonsvorm.
Het onderwerp kan ook voorafgaan. In de spreektaal is de intonatie dan bepalend.
De normale volgorde in een bevestigende zin is onderwerp - werkwoord. Als de spreker extra nadruk wil voor het onderwerp, wordt dit vaak achteraan geplaatst; vaak staat dan een bijwoord aan het begin van de zin.
In het Spaans kan een verdubbeling plaatsvinden van het lijdend voorwerp in de vorm van een persoonlijk voornaamwoord als het lijdend voorwerp bepaald is (in het voorbeeld: estas cosas) en voorafgaat aan het werkwoord. De ontkenning komt vóór het persoonlijk voornaamwoord.
Werkwoorden bij elkaar
In het algemeen worden in het Spaans de werkwoordsvormen in de zin niet van elkaar gescheiden, tenzij door een persoonlijk voornaamwoord als onderwerp.
maar:
Qué gevolgd door naamwoord of bijwoord
In uitroepen kan het woord qué niet gescheiden worden van het bijbehorende zelfstandig/bijvoeglijk naamwoord of bijwoord.
Toevoeging a bij lijdend voorwerp
In een aantal gevallen, vooral als het lijdend voorwerp naar bepaalde personen verwijst, wordt het voorzetsel a geplaatst voor het lijdend voorwerp. Het onderscheid zich zo van het onderwerp.
Plaatsing persoonlijke voornaamwoorden
De volgorde van de persoonlijke voornaamwoorden is als volgt:
meewerkend voorwerp + lijdend voorwerp + werkwoord.
Persoonlijke voornaamwoorden staan altijd vóór het vervoegde werkwoord (behalve bij de bevestigende imperativo, de infinitivo, de gerundio).
Als het lijdend voorwerp bepaald is (estas cosas) en voorafgaat aan het werkwoord, heeft een verdubbeling plaats van het lijdend voorwerp in de vorm van een persoonlijk voornaamwoord .De ontkenning komt vóór het persoonlijk voornaamwoord.
Persoonlijke voornaamwoorden komen direct achter een bevestigende imperativo, infinitief of gerundio. Ze vormen dan één woord.
¡Atención!
Bij bepaalde vaste werkwoordcombinaties en bij de structuur poder/querer + infinitief, kunnen de persoonlijke voornaamwoorden vóór de persoonsvorm of achter de infinitief staan, maar nooit ertussenin. Als ze achter de infinitief staan, vormen ze één woord.
Er zijn dus twee mogelijkheden:
Juan se va of Se va Juan
Een van de redenen om af te wijken van de standaarvolgorde (onderwerp - gezegde) is de nadruk. Juan gaat weg kan zijn 'Juan se va' en 'Se va Juan'. De eerste vertaling is een antwoord op de vraag '¿Qué hace Juan?, en de tweede vertaling is een antwoord op de vraag ¿Quién se va?
Het Nederlands drukt dit uit met een verschil in klemtoon:
Juan gaat weg (met nadruk op weg) versus Juan gaat weg (met nadruk op Juan).
Zinsverkortingen
Al + infinitief drukt gelijktijdigheid tussen hoofdwerkwoord en infinitief uit.
Después de + infinitief
Antes de + infinitief