Pedro no me dirigió la palabra, hizo como si no me ........ visto.
Pedro sprak geen woord met me, hij deed alsof hij me niet gezien had.
como si + altijd met subjuntivo del pasado
como que + altijd met indicativo: Me miras como que venía de otro planeta.
- ¿El camarero os ha traído la comida?
- No, todavía no ........ ha traído.
nos = aan ons (meewerkend voorwerp)
la: verwijst naar la comida (lijdend voorwerp)
Het meewerkend voorwerp staat altijd vóór het lijdend voorwerp.
Los chavales hicieron (een restaurantbezoek zonder te betalen) ........ .
hacer un simpa (oorsprong van het woord: sin + pagar) = op restaurant gaan zonder te betalen
chaval = knul, jochie
cola = staart; rij
compi (ingekorte vorm van compañero) = maatje, vriend
pasma = straattaal voor policía
He quedado con Juan en las puertas del colegio.
quedar con alguien = met iemand afspreken
iemand achterlaten = abandonar/dejar a alguien
iemand tegenkomen = topar con alguien
iemand vergeefs laten wachten = dar (un) plantón a alguien