Mi abuelo viste muy bien.
vestir (i), vestirse (i) = zich kleden, gekleed zijn
haarscherp zicht = visión aguda
alles aandachtig bestuderen = observar todo detenidamente/con atención
Ayer fuimos a pasear y dimos ........ los Gómez. ¡Qué alegría volver a verlos!
dar con alguien = (toevallig) ontmoeten/tegenkomen
De andere voorzetselcombinaties zijn hier niet correct.
(Nieuwe ondernemers) ........ se les dará una prima.
Anders dan in het Nederlands gebruikt het Spaans wel een bepaald lidwoord als een zelfstandig naamwoord in algemene zin wordt gebruikt. Vandaar dat hier a los nuevos empresarios wordt gebruikt.
empresario = ondernemer
prima = premie
Wat is een synoniem voor de vetgedrukte woorden?
No puedo continuar así, voy a tomar una colación.
colación (formeel gebruik), tentempié (van tente + en + pie) = tussendoortje, lichte maaltijd
analgésico = pijnstiller
bici(cleta) compartida = deelfiets
patinete eléctrico = elektrische step