Andreu (scheert zich) ........ dos veces al día.
afeitarse = zich scheren
cuidarse = zich verzorgen
maquillarse = zich opmaken
rascarse = zich krabben
Mi amigo lleva unos pantalones (groen) ........ .
Mijn vriend draagt een groene broek.
unos pantalones verdes, un pantalón verde = een groene broek
De vormen verdos, verde zijn hier niet correct.
(Ik vertrek op acht juni.)
Me voy ........ .
Bij het uitspreken van een datum begin je met el.
Tussen het getal en de maand staat de.
(Zondags eten wij altijd met zijn allen tot vijf uur.)
Los domingos siempre ........ todos juntos hasta las cinco.
comemos = wij eten
desayunamos = wij ontbijten
cenamos = wij dineren, wij gebruiken de avondmaaltijd