(Mevrouw, u kunt de kaartjes voor de tentoonstelling reserveren op de website van het museum.)
Señora, ........ reservar las entradas para la exposición en el sitio web del museo.
poder (ue) = kunnen
puede = hij/zij kan, u kunt
puedo = ik kan
puedes = jij kunt
pueden = zij kunnen, u(mv) kunt
Los hijos de Guillermo y Paula aún creen en ........ Nicolás.
De kinderen van Guillermo en Paula geloven nog in Sinterklaas (Sint-Nicolaas).
santo, -a = heilige
Santo wordt San vóór een mannelijke eigennaam (San Nicolás, San José), behalve als de eigennaam begint met Do- of To- (Santo Tomás, Santo Domingo).
Sant = heilige in het Catalaans (Sant Jordi <> San Jorge)
El (derde) ........ coche de la derecha es de mi padre.
tercer, tercero = derde. De rangtelwoorden primero en tercero verliezen de -o als zij voor een mannelijk zelfstandig naamwoord in het enkelvoud staan. Staan zij erachter of staat er geen zelfstandig naamwoord bij, dan behouden ze de -o.
coche = auto; wagen
derecha = rechts
trece = dertien
tres = drie
Hoy comemos melón con (ham) ........ .
jamón = ham
comer = eten; comemos: 1ste persoon meervoud tegenwoordige tijd
con = met
hoy = vandaag
melón = meloen
jabón = zeep
Het woord jambon is Frans voor ham.