-¿Por qué?
-(Daarom!)
¿Por qué? = Waarom?
¡Por eso! = Daarom!
para eso = daarvoor; daartoe
Marta nunca llega (op) ........ tiempo.
Marta komt nooit op tijd.
a tiempo = op tijd
Het betreft een vaste voorzetselcombinatie.
Irma y Abel van juntos al cine.
juntos, -as = samen
al (= a+el) cine = naar de bioscoop
morgen = mañana
nooit = nunca
vaak = con frecuencia
- ¿Es de tu hijo este coche?
- No, el ........ está en el garaje.
de zijne = el suyo
Let op: als het om een vrouwelijk zelfstandig naamwoord ging, bijvoorbeeld la bicicleta, zou het worden: la suya.