(Maak je) ........ guapa para salir, Elena.
ponerse guapo, -a = zich mooi maken
ponte = gebiedende wijs tú
salir = vertrekken; uitgaan
póngase = gebiedende wijs usted
De vormen póngate, ponse bestaan niet.
En España no solo se habla español, (maar) ........ también otras lenguas.
no solo ... sino también = niet alleen ... maar ook (bij een en hetzelfde werkwoord)
no solo ... sino que también = maar (als de tegenstelling bij de werkwoorden ligt: no solo duerme sino que también ronca)
pero = maar (bij lichte tegenstellingen of zinswendingen, niet na no solo)
Nuria pasa el tiempo cosiendo y bordando, o sea que le gustan las ........ .
labores = handwerk zoals naaiwerk, borduurwerk, e.a.
bordando: gerundio van bordar (borduren)
cosiendo: gerundio van coser (naaien)
faena = werk, karwei
maniobra = manoeuvre
obra = werk, werkstuk
Me río muchísimo con Ester, dice las cosas con mucha gracia. ¡Es muy ........ !
Ik lach veel met Ester, ze zegt grappige dingen. Ze is erg leuk!
divertido, -a = leuk
sociable = gezellig
testarudo, -a = koppig
tímido, -a = verlegen