(Waar heb je mijn handschoenen gelegd?)
¿Dónde has puesto mis ........ ?
guante (el) = handschoen; want
calcetín (el) = sok
bufanda = sjaal, das
orejera = oorwarmer
¿Tienes un lápiz (voor mij) ........ ?
lápiz = potlood
para = (bestemd) voor
para mí = voor mij
tener (ie) = hebben
tienes = jij hebt
De andere combinaties zijn hier niet van toepassing.
Welk van deze woorden heeft iets te maken met het gezicht?
¿(Wie) ........ son tus hermanas?
In het Nederlands verwijst het vragend voornaamwoord Wie? zowel naar een enkelvoud als naar een meervoud. In het Spaans is dit niet het geval:
¿Quién es tu hermana? = Wie is je zus?
¿Quiénes son tus hermanas? = Wie zijn je zussen?